Karakter. Foppe, Bevrijdingsdag en wij

/var/www/clients/client0/web53/web/wp content/uploads/schermafbeelding 2016 05 01 om 14.44.301 op de 10 van de Nederlandse jongeren krijgt jeugdzorg, 1 op de 6 in Groningen. 1 op de 8 jongens en 1 op de 11 meisjes krijgt jeugdzorg.

Zo brengen de media de cijfers van het CBS op 29 april. Weet u het nog? Wat een aantallen. Is er zoveel met onze kinderen, vooral onze jongens, mis? Ja, dat mag je rustig stellen. Is er iets met onze jeugdzorg mis? Ja, mag je ook wel stellen. Maar meer nog dan een grote hulpindustrie hebben we mensen met karakter nodig.

Foppe
Het nieuwsbericht kwam op de radio bij mij langs en ik was het eerlijk gezegd al snel vergeten. Vergeten is iets dat je doet als je er zelf te weinig aan kunt doen. Of dat denkt. Of vindt dat je geen onderdeel wilt zijn van iets dat onbeheersbaar en onbetaalbaar is geworden. Toch kwamen de cijfers weer in mijn hoofd terug toen ik dit weekend een interview las met Foppe de Haan, die op z’n 72e SC Heerenveen opnieuw moest redden. Hij stopt weer. Hij heeft alle reden om tevreden te zijn over zijn prestatie, toch is te helder te horen dat hij het ook niet meer kan opbrengen om door te gaan. Dat heeft zeker met leeftijd te maken, maar ook met zijn wanhoop over de huidige generatie van spelers.

“Bij veel van deze spelers moet je drempels slechten voordat je ze bij de kloten hebt. Dat lukt je bijna niet, want ze hebben allemaal een harnas om, dan doen ze het klepje dicht. Je moet eerst klepje openkrijgen en dan het harnas uit zien te krijgen. Dan pas worden ze beter.”

Het harnas bestaat uit mobiele telefoons, zaakwaarnemers en het permanente signaal ‘je bent goed’. Dat laatste terwijl ze in zijn ogen nog niets kunnen, nog te weinig hebben meegemaakt.
Hij heeft recht van spreken. In hetzelfde interview (NRC, 30-4-2016) vertelt hij hoe hij opgroeide als zoon van een vader die als ongeschoolde handwerksman weinig ambitie toonde en een moeder die op haar 9e met depressieve klachten werd opgenomen. Zoon van moeder die ‘gek’ was. Zelf haalde hij op de lagere schoolcijfers die goed genoeg waren voor de HBS, maar daarvoor ontbrak het geld. Hij ging naar de ULO, werd sportinstructeur, leraar, coach en de rest is, zoals dat heet, geschiedenis. Voetbalgeschiedenis. Eerst en vooral die van Heerenveen. In datzelfde interview zegt hij:

“Ik ben soms te loyaal geweest naar aan SC Heerenveen. Misschien had ik, op het hoogtepunt in 2000 bijvoorbeeld, iets heel anders moeten doen. Het is zondag mijn laatste thuiswedstrijd, ze zullen wat bedenken. In 2004 had ik al een fantastisch afscheid. Ik heb nu tegen de voorzitter gezegd: je geeft me een hand, dan is het klaar.”

Foppe (niemand noemt hem ‘de heer De Haan’), dit zie je verkeerd. Wat jou onderscheidend maakt, tot een echt karakter maakt, is het feit dat je loyaal aan je club bent geweest. Misschien voor jezelf te lang, maar voor ons, op zoek naar voorbeelden, is dat precies wat jou zo anders maakt dan de uiteindelijk gezichtsloze coach of voetballer die de ene club verruild voor de andere, daarmee die clubs zelf gezichtloos makend. Bij jou gaat het uiteindelijk niet om het CV, om het bereiken van de ‘top’ club. Bij jou gaat het om de volharding en het trouw blijven aan jezelf en aan degenen die je je woord hebt gegeven.

Bevrijdingsdag anders
Ik heb een voor mijn ego gevaarlijke week gehad. Een reeks van doorbraken op Europees vlak, deed mijn vrouw me vragen naar de toestand van mijn sokken; die moesten wel erg slijten van het naast de schoenen lopen. Ik heb gezegd dat ze zich geen zorgen hoeft te maken: ze houdt mijn voeten zo stevig genoeg op de grond dat ze geen kans op slijten krijgen. Toch had ze dit keer niet zoveel zorgen hoeven hebben. Ik was helemaal gegrepen door een boek dat ik op Schiphol had gekocht: David Brooks’ ‘The Road to Character’ (Penguin, 2015). Brooks is mijn favoriete columnist van de New York Times (en de enige Republikein daar op de reactie, dan moet je extra goed zijn om te mogen blijven).

Brooks begint zijn boek over ‘de weg naar karakter’ met een terugblik naar 15 augustus 1945 (na de val van Japan). Bevrijdingsdag. Zijn radiostation herhaalt de uitzending zoals die dag in ’45 de ether in ging. Wat opvalt, is hoe ingetogen de uitzending was. Ja, er is gefeest die dag. Enorm zelfs. De foto van Alfred Eisenstadt vat het prachtig samen. Wat tegelijk van de uitzending opvalt, is hoe ingetogen die is; hoe het idee van bevrijding als het ware nog moet doordringen terwijl het besef van verlies er nog is. Intuïtief voel je; dit is een waardige uitzending, dit is echt, dit doet recht.
Als Trump schreeuwt: “We must make America great again!”, dan heeft hij gelijk, maar zou hij dit moet horen om te beseffen wat ‘greatness’ dan is. In 1945 werd er het karakter van een generatie in zichtbaar. In ieder geval is de tegenstelling groot met de manier waarop we anno nu iedereen die net een bal kan trappen of een microfoon kan beethouden met lof en likes overstelpen.

Adam I en Adam II
Het is niet helemaal eerlijk zo’n radio-uitzending te vergelijken met de bevrijdingsfeesten van nu, maar het zet wel aan het denken. Je krijgt het idee dat er een ander mensbeeld, een andere traditie achter zit. Brooks vertaalt het zelf naar twee mensbeelden: Adam I en Adam II.

  • Adam I is degene die gericht aan zijn of haar CV werkt. Plannen, checken, bijsturen; alles wat voor de carrière nodig is wordt gedaan.
  • Adam II doet dat niet. Hij of zij zoekt persoonlijke verdieping, een leven volgens een scherpe ethiek, waarbij het oordeel van anderen er niet veel toe doet, maar waarvan anderen zeggen dat het leven zich kenmerkt door bescheidenheid, een niet op henzelf gericht zijn.

Brooks onderbouwt zijn benadering bewust niet met een ‘7 manieren om een Adam II te worden’ benadering. Dat is typisch iets voor de Adam I. Alles wat hij kan doen, zo schrijft hij, is een aantal levens beschrijven van mensen die hij als Adam II ziet. Daar zitten bekende en minder bekende mensen onder. Augustinus, de essayschrijver Montaigne en president Eisenhower komen langs, maar de moeder van president Eisenhower en zijn collega George Marshall krijgen vergelijkbare aandacht. De diversiteit is groot: man en vrouw, gelovig en niet-gelovig, belangrijk en niet belangrijk. Wat ze met elkaar gemeen hebben, is dat ergens n hun leven (ver na de CITO-toets, zullen we maar zeggen) er een moment in hun leven is dat ze een andere koers doet varen, dat ze iets in zichzelf overwinnen. Geen midlife crisis die de vaart haalt uit een veelbelovende carrière, maar een crisis die leidt tot een nieuwe bestemming en een verdieping van talent. Een overgang van de ‘kleine ik’ (small me) naar Grote Ik (Big Me), die paradoxaal genoeg samenvalt met een sterk wegcijferen van datzelfde ik.

Kritiek
Ik ben niet helemaal weg van de benadering van Brooks. Hij maakt via zijn voorbeelden duidelijk dat we het maar over een kleine groep mensen hebben die zich kenmerken als een Adam II figuur. Zijn portretten laten overwegend ook mensen zien met weinig levensvreugde of creativiteit. En hoewel een aantal voorbeeldfiguren niet (meer) gelovig zijn, schrijft hij een verhaal dat wel erg leunt op een Christelijke deugdenleer. Brooks lijkt zijn boek te gebruiken als een herontdekking van de Christelijke ascese en combineert daarin de zwaarste elementen van de protestantse en katholieke leer. Begrippen als ‘zonde’ en ‘lust’ worden opnieuw geladen en ik ben er niet van overtuigd dat we die op zijn manier nodig hebben om te begrijpen dat we onvolkomen wezens zijn en discipline nodig hebben.

Essenties
Liever ga ik dan mee met (door mij iets aangepaste) uitspraken als:

  • het leven draait in essentie om het drama van onze morele keuzes, niet om wat we weten te beleven of benutten;
  • we weten minder dan we denken te doen en verbeelden ons dat geestelijke en morele noden langs de weg van status en gewin kunnen worden vervuld;
  • hoewel we op veel punten falen, hebben we ook wonderbaarlijke talenten. We zijn in onszelf verdeeld, maar juist daarom hebben we het vermogen om met onszelf het gevecht aan te gaan;
  • bescheidenheid is de sleuteldeugd. Het herinnert je er aan dat je niet het centrum van de wereld bent, maar leeft voor iets groters;
  • het doel van de worsteling met de eigen zwaktes is niet het winnen; dat is niet mogelijk. Het gaat er om dat je wijzer wordt in het worstelen;
  • karakter wordt geboren gedurende de worsteling met jezelf. Karakter is het geheel van houdingen, wensen en gewoontes zoals je die langzaam eigen maakt. Het is het resultaat van duizenden kleine daden van zelfbeheersing, delen, dienen, vriendschap en bewust genieten;
  • en dat bereik je nooit in je eentje. Iedereen heeft hulp nodig en een doel voorbij jezelf. Maar besef dit: naast ons worstelen anderen net zo. Die grens tussen ons is overbrugbaar en daar kan hulp vandaan komen.

Ik hou het bij zeven – met een knipoog naar de zelfhulp boeken van Adam I – maar er zijn er natuurlijk meer en ze zijn allemaal makkelijk opgeschreven dan toegepast. Ze zijn, zoals gesteld, wellicht ook zwaarder dan wellicht nodig is voor Brooks of mijzelf., maar ik vind het niet erg dat we in dit tijdsgewricht weer teruggrijpen naar de dingen die niet vanzelfsprekend of vanzelf gaan. Wat mensen als Brooks en ook Foppe de Haan duidelijk maken, is dat er een maatschappelijke opgave ligt. Kennelijk leende eerdere tijden zich makkelijker voor de disciplinering richting Adam II dan de huidige en loont het om de goede kanten van de ‘stille generatie’ waar Foppe toe behoort nog eens goed te beschouwen. Wat houdt die stilte nog meer in dan de stilte na een oorlog of een gebroken gezin?

Wij
Deze blog begon ik met wat cijfers over het aantal jeugdigen dat de aandacht van Jeugdzorg moet hebben, inclusief een cynische sneer over deze hulpindustrie. Ik vermoed dat we ons binnen en buiten de jeugdzorg regelmatig hulpeloos voelen over de kennelijk enorme opgave. Elk van deze jongeren is waarschijnlijk niet voor niets onder de aandacht van jeugdzorg gekomen. Tegelijk is het zo wezenlijk dat we beseffen dat alleen ‘hulp’ geen antwoord op het probleem is. Het start bij elk individu zelf. Of het nu om de onverantwoordelijke jeugdige zelf gaat, de wanhopige ouder of de machteloze hulpverlener; we hebben allemaal onze eigen opgave die niet kan worden overgenomen door een ander. Maar er is hulp. Tenminste, als we nog voldoende Foppe de Haan’s voortbrengen die ons uit het harnas willen halen. Daar hoeven we niet bij voorbaat pessimistisch te zijn, maar het zou wel helpen als we iets beter nadenken over ‘De weg naar karakter’.

Peter Noordhoek