Hoogcontinuïteit. De economie anders bekeken

It’s the economy, stupid! Jawel, maar hoe schat je de stand van de economie echt goed in? Doorgaans vind ik dat een te complexe vraag om in een blog te behandelen, maar een vliegreis naar de andere kant van Europa was lang genoeg om mijn kijk op de economie te beschrijven. Voor wat het waard is dus. Ga vooral een echte econoom of beleggingsdeskundige raadplegen als je persoonlijk advies wilt hebben. Dit schrijf ik omdat niets vanzelfsprekend is – zeker de economie niet.

Zin in huppelen?
De tijden dat we tegen elkaar zeggen ‘het gaat goed met de economie!’ zijn zeldzaam en liggen doorgaans ver van elkaar af. Zelfs in de tijden dat het echt goed ging – 2e helft 90’er jaren, de jaren 2004-7 – zou je niet zeggen dat het goed ging met de economie als je de nieuwsberichten van die tijd volgde. Officieel zitten wij nu ook in een omhoogklimmende conjunctuur. Loopt u ook huppelend over straat?

Niet dus. Dat is best jammer.

Wat we ons moeten realiseren, is dat er ontzettend veel mensen en partijen zijn die leven van de schommelingen in de conjunctuur. Van journalisten tot beleggingsspecialisten, van agrariërs tot politici; allen hebben direct of indirect de gewoonte of een belang om conjunctuurschommelingen te vergroten. Daar kan ik prima inkomen, en we hebben er bijna allemaal wel een handje van, maar soms is het goed om te beseffen hoe groot de mate van continuïteit is en wat voor dingen we daar mee kunnen doen. Want mensen, wij leven in een tijd van hoogcontinuïteit als het om onze economie gaat, met tal van zaken die hoop geven of in ieder geval de kans om in iets nuttigs te investeren.

Om dat aannemelijk te maken (bewijzen is zelden mogelijk als het om de economie gaat), kijk ik naar een aantal elementen die de continuïteit bepalen. Nee, niet direct naar inflatie. Inflatie is uiteindelijk een afgeleid verschijnsel en de hoogte ervan wordt nogal vertekend door de invloed van centrale banken. Het begint bij energie en grondstoffen en gaat dan door naar maakindustrie, de diensteneconomie en uiteindelijk het gedrag van consumenten. Dat laatste is het meest onvoorspelbaar en het sterkste beïnvloed door het soort beeldvorming waardoor we niet of te laat denken dat het economisch goed gaat.

Energie
De directe aanleiding voor dit artikel werd geboren uit een analyse van de energiemarkt door Hartmann en Sam in Harvard Business Review*. De prijs van olie is laag. Ook nu deze weer wat hoger wordt, is deze naar verhouding nog altijd laag ten opzichte van nog maar twee jaar geleden (wat is het geheugen toch slecht). Het valt niet te snappen als je alleen maar naar de trend kijkt met in het achterhoofd het oude OPEC-verhaal, waarbij slechts een beperkt aantal landen en leveranciers aan de knoppen draaien, vooral Saoedi-Arabië. Ook al hebben op de korte termijn Rusland en vooral Iran belang bij het verkopen van veel olie, dan nog zou je zeggen dat ze gevoelig moeten zijn voor het argument dat minder olie een hogere prijs kan opleveren. Waarom gaan ze dan niet mee met de oude groep van olieproducerende landen? Bekijk je het een laag dieper, vanuit het idee van ‘peak oil’, de eindigheid van de voorraad fossiele brandstof in de wereld, dan snap je het ook niet. De schaarste neemt toch alleen maar toe? Alternatieve energie dekt toch nog maar een paar zielige procenten van de totale behoefte? Met andere woorden; het zou logisch zijn vanuit zowel opportunistische als structurele oorzaken dat de prijs zich weer snel omhoog gaat klimmen.

De belangrijkste reden waarom dat toch niet gaat gebeuren is het potentieel van schalieolie. Op het moment dat de prijs voor olie weer een stuk hoger gaat worden dan, zeg, 50 dollar per vat, wordt het direct weer aantrekkelijker om olie uit schalie te gaan winnen. Dat is strategisch ook in het voordeel van landen die graag van hun olieafhankelijkheid af willen, met name de Verenigde Staten. Iets minder belangrijk, maar ook een factor, is het gegeven dat de bronnen voor energie uit wind en, water en zon langzaam maar zeker richting marktconform gaan. Met andere woorden; de alternatieven zijn er, of komen er aan. Het potentieel ervan houdt de prijzen nu al fundamenteel lager dan anders het geval zou zijn. Of, zoals Hartmann en Sam stellen, de prijs voorlopig rond die 50 dollar zal blijven, valt te bezien. De auteurs stellen dat lage olieprijzen tot hoge risico’s leiden voor landen met teveel afhankelijkheid van olieinkomsten. Wellicht. Zelf heb ik er juist uitgehaald dat er op het niveau van van de wereldeconomie juist sprake is van nieuw en relatief stabiel evenwicht. Zie het als mijn Cruijffiaanse variant op: “je gaat het pas zien als je het doorhebt.” Het concrete risico voor een kleinere groep mag niet het zicht wegnemen op de stabiliteit voor de grotere groep.

(Voor degenen die aandelen in Shell hebben: het gaat dus echt om de vraag in hoeverre en hoe snel ze in staat zijn een effectieve mix van energiebronnen te exploiteren.)

Grondstoffen
Per saldo zie je dat de prijs van grondstoffen eenzelfde dynamiek als die van olie vertoont. Daarbinnen kunnen grote verschillen optreden.

Schaarste speelt natuurlijk een grote rol. Als China en de andere BRIC-landen een terugval hebben, dan zijn de gevolgen overal merkbaar. Maar een echte 1 op 1 relatie tussen grondstoffenschaarste en conjunctuur is er niet, of het moet bij goud zijn, waarbij emotionele argumenten minstens zo zwaar wegen als schaarste.

Ook voor grondstoffen geldt dat het argument van schaarste wordt ondergraven door de ontdekking van steeds weer nieuwe alternatieven voor oude moleculaire verbindingen. Daarnaast zie je dat een door de crisis veroorzaakte consolidatieslag nog steeds gaande is en dat dit prijzen lager houdt dan de schaarste van een grondstof op het eerste oog rechtvaardigt. Een mooi voorbeeld daarvan is chocola. De vraag groeit al jaren sneller dan het aanbod (Guilty as charged, your Honour) en de markt is in handen van slechts een klein aantal spelers. Kopen, zo zou je zeggen. De marktpartijen zijn echter zo met elkaar bezig dat er (nog) geen sprake is van een oligopolistische misbruik van prijsmacht. Per saldo is de markt voor chocola niet zo hoog als mag worden verwacht, net zoals zelfs in het geval van staal de val niet zo laag is als je eigenlijk zou mogen verwachten.

Maken
In de crisis hebben we, zeker als je Nederland of Groot-Brittannië bent, herontdekt dat je niet zonder maakindustrie kan. Heel klassiek hebben we gezien hoe vooral de landen met een stevige maakindustrie – Duitsland, de VS – veel beter door de economische cyclus heen lijken te komen dan de landen die vooral een diensteneconomie hebben, zoals de onze. Of dat macro-economisch op de langere duur zo blijft is de vraag, maar ‘cultureel-economisch’ vind ik dat erg boeiend. We hebben de makers herontdekt op hetzelfde moment dat we door de bankierscrisis hebben ontdekt hoe fundamenteel leeg veel van de rest van de economie is. Door de heftigheid van de val van Lehman Brothers is dat een les die (iets) langer blijft hangen dan normaal. Het dempt de kans dat we hersenloos weer het heil van de diensteneconomie verwachten. De opkomst van de ‘share’-economie en de wildgroei aan start-ups is daar ook een uiting van. Gelukkig, we zien nieuwe oplossingen voor schaarste. Een hele generatie kraakt de hersenen over de vraag hoe nieuwe producten en bedrijfsmodellen eruit moeten zien. Ja, er worden luchtbellen geblazen, maar het is ook wel prettig om te zien hoe rood het hoofd van velen is die deze bellen aan blazen zijn. Er zit echt inspanningen en vernieuwing onder.

Diensten
Dat werkt dus door naar de diensteneconomie. Naarmate de dienstverlenende sector – van grootbank tot zzp’er en van advocaat tot arts – zich (verder) herstelt, zullen er heel veel oude lessen opnieuw geleerd zijn. Pure winst. Tegelijk krijgen we een economie die veel meer diversiteit kent dan voorheen. De grote fabriekengolf die vanuit West-Europa via India naar China rolde golft nu terug. Wellicht dat de Chinezen hun nieuwe spullen over ons heen zullen rollen als in de tachtiger jaren de Japanners deden, maar waarschijnlijker is dat er een golf van 3D printertjes aan vooraf gaat die stuk voor stuk niet goed genoeg zijn, maar samen wel laten zien dat we hier (en overal) iets, veel iets, maken kunnen. Dat zorgt voor stabiliteit en continuïteit.

Consument
Ten minste, als je een beetje in de buurt van de ‘echte’ economie weet te blijven. Hoe dichter bij de consument, hoe meer het beeld van continuïteit niet meer lijkt te kloppen. Bij miljoenen mensen is er wel degelijk sprake van winst door het beschikbaar komen van nieuwe banen, die op hun beurt weer gecreëerd worden door nieuwe producten en diensten. De lage inflatie is mede het gevolg van steeds lagere prijzen voor diezelfde producten en diensten. Wat een voordeel. Bij hen komt de winst van de globalisering en de internetrevolutie concreet op tafel. Maar hoe wordt het ervaren? De tevredenheid over de dag van vandaag kan onder druk komen te staan als tegelijk de zorgen over de toekomst groot blijven, zeker voor mensen die aan hun pensioen of aan de studiekosten van hun kinderen denken.

En dit betreft dus de groep die wel degelijk profiteert. Daarnaast is er een grote groep aan wie de nieuwe welvaart voorbij gaat. Juist belangrijke middengroepen die voorheen voor politieke meerderheden zorgden, voelen zich in de steek gelaten. De digitale revolutie vernietigt in ieder geval in de beeldvorming meer winkels, bedrijven en banen dan erbij komen. Robotisering komt er aan en dreigt voor nog meer werkeloosheid te zorgen. Voor hen geen toename in welvaart en zeker geen gevoel van stabiliteit. En al zeggen de cijfers keihard dat er minder gewapende conflicten in de wereld zijn dan ooit, en kan zelfs bewezen worden dat (Amerikaanse) politici overwegend – een realistische 87% – hun belofte nakomen; niemand die het wil geloven. Zij die geld hebben, vertrouwen dat geld niet. Zij die geen geld hebben, vertrouwen hun medemens niet. Samen levert dat een ernstige dreiging op. Niet de vluchtelingencrisis is het dominante politieke thema. De economie van het wantrouwen, daar draait het om.

Geld
Dat brengt ons tot slot bij de geldmeesters. Tenslotte: geld is geen geld zonder vertrouwen.

Het interessante is dat de VS en Europa zeker in de eerste jaren verschillend hebben gereageerd op de crisis. In de VS bestaat er links en rechts een vrij grote consensus dat een ruimer monetair beleid in combinatie met overheidsuitgaven al snel een stimulerend effect zal hebben. Het is een feit dat de Amerikaanse economie veel eerder uit het slop kwam dan de Europese.
De Europese keuze voor ‘austerity’, voor overheidsbezuinigingen in combinatie met krappe financiering, wordt in de VS dus nog steeds niet goed begrepen. Via het ruime beleid van de ECB onder leiding van Draghi, zou je kunnen zeggen dat eindelijk het Amerikaanse voorbeeld is gevolgd, maar de resultaten zijn allesbehalve indrukwekkend. Degenen die pleiten voor ‘austerity’ lijken hun gelijk te halen en stellen dat stimulering niet in de plaats van hervorming kan komen.

De werkelijkheid is dat beide benaderingen niet overtuigend wetenschappelijk bewezen zijn. Het aantal contextvariabelen is eenvoudig te groot om in de standaardmodellen te kunnen worden geplaatst. Er is in de afgelopen decennia een nieuwe Europese economie ontstaan en we doorgronden die nog te weinig om er zomaar Amerikaanse recepten op los te kunnen laten. Dat betekent nog niet dat we zonder monetaire stimulans kunnen. Mijn zorg is dat we in reactie op de crisis veel succesvoller zijn geweest in het bouwen van nieuwe toezichtconstructies (een psychologisch neveneffect van het austeritydenken), dan we zijn geworden in het verder integreren van de markt. De voor- en nadelen van de geldstromen komen dus ongelijk neer en zorgen weer eerder voor een economische patstelling dan voor de gewenste groei. In alle nuchterheid; het Japanscenario van stagnatie en soms deflatie is al enkele jaren een parallelle werkelijkheid voor Europa. Ook dat is – helaas – een vorm van continuïteit.

Heb ik grafieken die mijn bewering van (hoog)continuïteit kunnen staven? Ik ad er wel een aantal op het oog, totdat ik mij realiseerde dat ik deze alleen maar zou kunnen gebruiken zonder vele anderen die niet in dat plaatje passen te negeren. Dat is ook niet erg wetenschappelijk. Toch hou ik vast aan mijn meta-standpunt en meen ik dat veel plaatjes over prijzen en (beurs)koersen het resultaat zijn van grote hoeveelheden geld op weg naar een beetje rendement. Er is meer ruis dan toon. Die toon, het wordt in volle subjectiviteit gesteld, een iets oplopende maar per saldo continue toon.

Het wonder van fietsen
In de extremen van consumentenvertrouwen en de manier waarop we ons geld beheersen gaat het mis. Er is op dit punt sprake van balans, maar wel een negatieve balans. Nemen we daar wat afstand van, dan kan tegelijk gesteld worden dat er sprake is van een positieve balans als het gaat om de ‘reële’ economie; van oude energie tot nieuwe diensten. De twee vormen van balans houden elkaar in evenwicht en produceren samen de hoogcontinuiteit. De metafoor die hierbij van pas komt is die van de fiets. We vinden het gewoon om te fietsen, maar wat is het eigenlijk merkwaardig dat we op twee smalle bandjes door het leven peddelen en nog overeind blijven ook. Meestal gaat het goed, maar komen we te vallen, dan vallen we ook hard. Kijken we niet goed uit, schatten we de situatie niet goed in, dan is het zo gebeurd. Met hoog stuur en navenant zadel fietsen wij nu door de wereldeconomie. De enige manier om overeind te blijven is om door te fietsen. Laten we de handen aan het stuur houden en vooral goed naar voren kijken.

Bouwen op continuïteit
Wat kan een hoog continue economie in de praktijk betekenen? Veel, als we het goed doen. Bij een sterk wisselende conjunctuur valt het moeilijk plannen, bij een continue economie wel. Bij uitstek zijn dit de perioden om nieuwe werkwijzen en vormen voor regio’s, steden en instituties uit te proberen en op te bouwen. Continuïteit kan bovenal voor rust zorgen, ook de rust om te bouwen. Na de correcties op de fouten van voor de crisis – het voorkomen van nieuwe Lehman Brothers – is het nu zaak om de fragmentatie van de crisis weer te boven te komen. Zoals iemand het zei: als iedereen buiten de box denkt, wordt de box steeds zwakker. Die trend moeten we gaan keren. De tijd van de startups hoort goeddeels voorbij te zijn. Nu gaat het om de snelle groeiers, al snel moet het gaan om de stabiele blijvers. Overheid en uitvoerende diensten moeten leren hun dienstverlening weer op peil te brengen en helpen met het verspreiden van de welvaart. Bovenal moet de civil society weer versterkt worden; geen burgerparticipatie als alternatief voor bezuinigingen, maar als doel op zich, want we weten allang dat geen overheid de gevolgen van demografie en digitalisering alleen kan opvangen of voor het soort relaties gaan zorgen waardoor vertrouwen weer kan groeien.

Hoe lang hebben we daarvoor de tijd? Hoe lang duurt deze periode van hoogcontinuïteit? Poeh, als ik dat toch eens wist. Mijn schatting is dat we in Europe rond 2012 in deze periode van hoogcontinuïteit terecht zijn gekomen. Zonder te grote schokken in de vorm van een Chinese of Europese implosie, schat ik in dat we nog tot het einde van dit decennium hebben. Daarna wordt het hoogconjunctuur (het meest waarschijnlijk) of de lange weg naar beneden. Natuurlijk hou ik het op het eerste. Fietsen kunnen we toch allemaal?

Peter Noordhoek

* Bernard Hartmann and Saji Sam – What Low Oil Prices Really Mean. HBR, March, 28, 2016.